De dood van Lampião

OLYMPUS DIGITAL CAMERAIn augustus 2008 reizen mijn broer Michiel Swanborn en ik door de staten Alagoas, Pernambuco en Sergipe in het noordoosten van Brazilië, die kurkdroge contreien met hun spijkerharde maar in-goede bevolking, waar nog steeds de geest van Lampião rondwaart: ‘capitão’ Virgulino Ferreira da Silva (1897-1938). Lampião: cangaço: vagebond, bandiet, legendarisch bendeleider, exponent van de wetteloosheid in die streken in de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw (de keiharde tijd dat de Braziliaanse bevolking soms liever bandieten als autoriteit zag dan landeigenaars en politie – what’s new?), laatste telg van de generaties uit het Braziliaanse wilde westen, Robin Hood van Latijns-Amerika, vijand der grootgrondbezitters, die vuurde op alles wat hem niet zinde.

Geboren in de sertão van Pernambuco, bekwaam ruiter, veehoeder, leerbewerker én, ondanks gebrek aan officiële scholing, belezen man – zijn brilletje zou een van zijn handelsmerken worden -, zon Virgulino, nadat zijn vader in 1921 overleed na een confrontatie met de politie, op wraak – en niet zo’n beetje ook: hij werd een outlaw, een cangaceiro, die al snel de bijnaam Lampião (‘de Lantaren’) kreeg, volgens de overlevering omdat hij zo snel schoot. Zestien jaar lang zou hij een zwaarbewapende bende leiden die in zeven noordoostelijke staten actief was en soms zo’n honderd man telde, gehuld in lederen kleding die hen beschermde tegen de catinga, het doornige gewas van deze streken.

‘Als je moet doden, doe het dan snel’, schijnt hij gezegd te hebben, ‘maar ik dood er met evenveel gemak één als duizend’. Zijn cangaceiros moordden tussen neus en lippen door, even efficiënt met het geweer als met het vlijmscherpe, lange peixeira (fileermes). Dorpjes en boerderijen werden overvallen en bewoners gegijzeld, er werd omgekocht, gebrandschat, bedreigd, gemarteld en verminkt; naar schatting vermoordde de bende zo’n duizend mensen, doodde vijfduizend stuks vee en verkrachtte tweehonderd vrouwen. Wapens en munitie werden gestolen van politieposten. Dit leidde tot zo’n tweehonderd confrontaties, waarbij Lampião’s twee broers het leven lieten.

Typerend voor zijn uitzonderlijke, strategische werkwijze was de aanval op het dorpje Queimadas in Bahia, in 1929. Na de inval werd onmiddellijk het telegraafkantoor gesloten, schoten de bandieten de plaatselijke agenten door het hoofd, lieten alle gevangenen vrij, en dwongen de bemiddelde inwoners hun geld en bezittingen af te geven – maar ze betaalden voor wat ze uit winkels meenamen, tot parfum aan toe, en lieten de commissaris ongemoeid omdat de bewoners zo op hem gesteld waren. ’s Avonds organiseerde Lampião een baile, een dansavond, en zag erop toe dat geen van zijn mannen de lokale vrouwen lastigviel. In de vroege ochtend verliet de bende het dorp weer – Lampião op een muilezel, die hij later teruggaf aan de rechtmatige eigenaar.

In 1930 sloot Maria Bonita (‘Mooie Maria’) zich aan bij de groep. Ze was net in de twintig en deed actief mee aan de overvallen en plunderingen – evenals de andere vrouwelijke bendeleden gehuld in het leder der cangaceiros, even gehard, net zo goed bewapend, net zo getraind in het gebruik van die wapens als de mannen. In 1932 kregen zij en Lampião een dochter, Exedita, die, net als de kinderen van andere bendeleden, werd uitbesteed. Het verhaal wil dat Maria en andere cangaceiras de soms wrede excessen waaraan hun mannelijke metgezellen zich te buiten gingen nog enigszins probeerden in te perken.

Op 28 juli 1938 werden Lampião en zijn bende, na verraad door een voormalig aanhanger, in Sergipe in een hinderlaag gelokt: tegen het ochtendgloren overviel een tot de tanden met machinegeweren bewapende politie-eenheid hun kampement. Tijdens een kort gevecht werden Lampião, Maria Bonita en negen bendeleden gedood. Hun hoofden werden afgehakt en tentoongesteld in het gehucht Piranhas – naar verluidt niet dan nadat de zegevierende politiemacht er een potje voetbal mee had gespeeld. Pas in 1971 lukte het de families van Lampião en Maria Bonita de geprepareerde hoofden te claimen en te begraven. Al snel na Lampião’s dood gaven andere bendeleiders zich over of werden ook gedood, en werd de cangaço iets uit het verleden; de moderne tijd deed zijn intrede in het noordoosten van Brazilië.

Lampião: even bekend om zijn vroomheid en zijn loyaliteit aan vrienden, als om de terreur die hij zaaide om te overleven. Dat hij een soort nationale held is geworden, en dat hij en zijn geliefde Maria Bonita als Braziliaanse Bonny and Clyde hoofdpersoon werden in talloze liedjes, verhalen, strips, boekjes voor laaggeletterden (de zogeheten cordel-literatuur), films, en soaps, is niet alleen te verklaren door zijn onwaarschijnlijke overwinningen op het wettelijk gezag en zijn berekenend bespelen van de publieke opinie – de combinatie van zijn vroomheid, intelligentie, charisma, onmiskenbare moed en incidentele zachtmoedigheid blijven ook – juist – hedendaagse Brazilianen tot de verbeelding spreken.

2008 dus. M. had me eerder al verteld over Lampião. We horen dat onlangs nog een bende hier een bus overviel, de inzittenden dwong zich uit te kleden en in de laadruimte te kruipen, en werkelijk alles meenam wat van enige waarde was. Vanuit Piranhas trekken we over de rio São Francisco, op zoek naar de plek waar hij, samen met die sterk tot mijn verbeelding sprekende Maria Bonita en twee dozijn bendeleden, dat gruwelijke einde vond. We volgen de tengere, keurig geüniformeerde gestalte van het meisje Mede, dat als een berggeit het pad omhoog neemt op haar onvermijdelijke havaiana’s. De regens zijn voorbij, de zon staat hoog, de klim is niet al te lang maar wel steil, en plotseling gilt ze: ‘Cobra! Cobra!’ Een zeker twee meter lange, vette, diepzwarte slang kronkelt razendsnel over M.’s voeten en verdwijnt in het kreupelhout. Het meisje Mede huppelspringt krijsend verder en hijgt dan dat hier veel slangen zijn, maar dat ze er nog nooit eerder een heeft gezien. Boven zetten we ons neer en aanschouwen een amateuristische gedenkplaat aan de gebeurtenissen van 1938, als vanonder het rotsblok waarop we zitten een lange, dunne, gifgroene slang glijdt. We realiseren ons hoe ver we verwijderd zijn van de dichtstbijzijnde medische post, en besluiten weer af te dalen, zeer op onze hoede. Halverwege het kronkelpaadje omlaag wacht ons een dikke, bruine, half opgerichte adder die ons met een uitgesproken vuile blik probeert te biologeren. Het meisje Mede begint nu hyperventilerend te huilen en dreigt te bezwijken, M. en ik kijken elkaar aan en tillen haar dan op, elk aan een arm. En zo brengen we ons jammerende gidsje terug naar haar dorpje aan de rivier, waar ons nog dagen later door wildvreemden wordt gevraagd of wij ‘die jongens van de slangen’ zijn.

Lampião: anarchist, onconventionele volksheld zoals alleen de Brazilianen die kunnen hebben, vereerd met enige huivering, geaccepteerd als onvervreemdbaar deel van het leven zelf. Zijn beeltenis, met bril en kenmerkende hoed met opstaande rand, is tot de dag van vandaag in heel Brazilië te vinden. Michiel niet meer.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *