Met het zalvende ‘woorden doen ertoe’ bedoelen degenen die zowel de oorzaak als de oplossing van alle onrecht zoeken in woordkeus meestal dat een ander iets níet mag zeggen. Een onbenullige, gemakzuchtige en gevaarlijke leus: daden, díe doen ertoe.
In tijden van maatschappelijke onrust, schreef Michel de Montaigne ruim 400 jaar geleden, grijpen de mensen naar bijgeloof, om ‘uit elk geschrift alles te halen wat zij erin zoeken’. Ook nu wordt het debat beheerst door zeloten die zowel de oorzaak als de oplossing van alle onrecht zoeken in woordkeus: ‘Taal verraadt hoe je de wereld eigenlijk ziet’. Hun zalvende mantra ‘woorden doen ertoe’ weerspiegelt kwalijk onbenul. Beoordeel elkaar op daden, niet op woorden.
‘Woorden doen ertoe.’ Hiermee wordt meestal bedoeld dat een ander iets níet mag zeggen. De premier spreekt over een ‘vliegramp’ in plaats van een ‘aanslag’? ‘Woorden doen ertoe.’ Leerlingen mogen geen ‘student’ heten? ‘Woorden doen ertoe.’ Taal is immers ‘een machtsmiddel’ – bijvoorbeeld om mensen ‘buiten te sluiten’ of een ‘geheime agenda door te voeren’. Woorden zouden impliciete oordelen bevatten (stereotypering, bagatellisering) en daarmee bepalen hoe anderen – woorden-doen-ertoe-zeggers spreken graag voor anderen – de werkelijkheid ervaren. En mensen zouden zich juist ‘gehoord’ en ‘veilig’ voelen als je maar de juiste termen gebruikt.
Onze woordkeus, kortom, zou onze werkelijkheid vormgeven. De boodschap: foute woorden moeten weg, en de wereld wordt beter als je correcte woorden gebruikt. Dit nu is een taalkundige karikatuur, die zijn oorsprong vindt in de zogeheten Sapir-Whorf-hypothese uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Een omstreden theorie die, kort gezegd, stelt dat er een causaal verband is tussen taal en onze manier van denken en waarnemen. De nu populaire versie: de wereld als het domein van een kwade genius die met magische spreuken beschikt over het lot van willoze slachtoffers. Of je een ‘fascist’ bent, ‘extreemlinks’, ’transfoob’, ‘misogyn’ dan wel ‘antisemiet’: het wordt bepaald door je woordkeus. Uit angst te worden beticht van ‘kwetsen’ of ‘haatzaaien’ passen mensen hun vocabulaire aan – of niet, en dan volgt eindeloze haarkloverij over wat hun woorden nou precies te betekenen hadden. Het gevolg: politici die niet over beleid discussiëren, maar elkaars jarenoude tweets closereaden en veroordelen (‘Het gaat om de inhoud’). Maar ook: taalgidsen voor ‘gedekoloniseerde taal’, ‘voornaamwoorden’ in LinkedIn-profielen, en ‘praktisch opgeleiden’ in plaats van ‘lager opgeleiden’.
En telkens klinkt daarbij die aanmatigende dooddoener: ‘Woorden doen ertoe’. Onbenullig, want taalkundigen zijn er nog lang niet uit hoe taal en wereldbeeld elkaar beïnvloeden. De aanname dat problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen als je ‘foute’ woorden uitbant en ‘correcte’ voorschrijft is quasi-wetenschap: magisch wensdenken, gebaseerd op arbitraire definities (‘kwetsend’) en particuliere ervaringen (‘Ik voel me niet gerepresenteerd’). Gemakzuchtig ook, want de bezwering suggereert nuance, maar werkt kwalijke simplificaties in de hand: woorden hebben geen absolute betekenis. Het zijn net mensen: ze geven elkaar betekenis. De context, díe doet ertoe. En gevaarlijk, want het lijkt een zachtaardig aforisme, maar een jou onwelgevallige werkelijkheid veranderen door het vocabulaire van anderen te ‘zuiveren’ is een nogal totalitaire neiging. Maar in het publieke debat klinkt het ‘woorden doen ertoe’ met een vanzelfsprekendheid als betrof het een natuurwet.
Natuurlijk: neutrale woorden bestaan niet – we proberen elkaar dagelijks te beïnvloeden met woordkeus, betekenisnuances, connotaties. Of we nou cultuur een ‘linkse hobby’ noemen voor ‘huilstruiken’ die ‘aan het subsidie-infuus’ liggen, of onze subsidieaanvraag doorspekken met ‘gemarginaliseerde, kwetsbare groepen’ wier ‘verhalen moeten worden verteld’. Of we onszelf nu een ’trotse zwarte man’ of ’trotse witte man’ noemen.
Maar een achterbuurt wordt er niet leefbaarder op door die achtereenvolgens achterstands-, kracht- en prachtwijk te noemen. Wie het begrip ‘niveau’ schrapt, verbetert daarmee de taalvaardigheid van scholieren niet. ‘Praktisch opgeleid’ wordt inmiddels gewoon het nieuwe ‘laagopgeleid’. En wat verandert er als je een ‘validisme’ als ‘blinde vlek’ schrapt?
Gelukkig ís taal ook niet naar believen kneedbaar; woorden vinden, net als water, altijd de weg van de minste weerstand. Juist in roerige tijden is de discussie gebaat bij enig relativeringsvermogen, niet bij met veel aplomb gedebiteerde, ongefundeerde beweringen. Woordkeus is de schuld van noch de oplossing voor misstanden. Zeker, veel ellende begint met taal – maar lang niet alle harde taal leidt tot ellende.
Kweek dus wat eelt op die tere zielen, probeer eens te lachen om potsierlijke taal, discussieer over alternatieven – maar verbied niets. Kijk naar de context, oordeel niet naar de letter maar naar de geest, mierenneuk niet over (vermeende) betekenissen. En hou op met die schijnheilige verdachtmaking ‘woorden doen ertoe’. Want de taal is onschuldig. Het zijn de daden die er echt toe doen.