Kunstpraat (slot)

De Taaldokter is blij dat zijn artikelen ‘Met prietpraat verdedig je het belang van kunst niet’ en ‘Kunstwereld grossiert in holle prietpraat’ (NRC en nrc next, 9 augustus) de discussie over het taalgebruik in de kunstwereld aanwakkeren. Gezien de brede instemming (veelal van kunstenaars en kunstredacteuren zelf) werd dat hoog tijd: ‘feest der herkenning’, ‘mag ik het ophangen in mijn atelier?’, ‘vaak heb ik er een teiltje bij nodig’, ‘een verademing’, ‘gelezen met grote glimlach’, ‘hierom heb ik ooit een opleiding gestaakt’…

Ook werd zijn vrees bevestigd, in fraaie bewoordingen: ‘Erger is dat deze zwammende club de touwtjes stevig in handen heeft en met zijn ondoordringbare jargon het publiek wil laten geloven dat kunst haar betekenis ontleent aan wat er over gezegd wordt’.

De vraag waar dit taalgebruik nu vandaan komt – op opleidingen aangeleerd onder invloed van ‘postmoderne cultuurfilosofen’? – is voer voor psycho- en sociolinguïsten. De Taaldokter werd in dat verband gewezen op het 35 jaar oude essay The painted word van Tom Wolfe (zie Wikipedia), en op vergelijkbare verschijnselen in de (pseudo)wetenschap. Interessant is ook de opmerking van een vertaler Engels-Nederlands dat ‘de Engelsen misschien nog wel erger zijn’.

Enfin, het probleem is duidelijk. Afgaande op de in beide kranten gepubliceerde reacties zou de Taaldokter echter bijna gaan denken dat zijn aanklacht net zo cryptisch was als de taal waartegen zij zich richtte. De briefschrijvers vermeden in elk geval zorgvuldig op de essentie van zijn betoog in te gaan.
De Taaldokter schreef dat de kunstwereld de indruk wekt een gebrek aan kwaliteit te verhullen, met haar wollige en opgeblazen taal. Daarom pleitte hij ervoor dat zij in begrijpelijke taal verantwoording aflegt over wat zij doet: degelijke informatie geven en keuzes beargumenteren – inderdaad zonder jargon (hoe nuttig dat intern ook moge zijn, voor het publiek werkt het niet). Iets wat heel normaal zou moeten zijn. Wil je dat niet of kun je dat niet, dan creëer je zélf afstand – en daarmee een voedingsbodem voor bezuinigingsdrift. Dat is meer een kwestie van gezond verstand dan van politieke voorkeur.

Maar o, wat ligt dat gevoelig! Het blijkt erg lastig te zijn om politieke overtuiging en opvattingen over subsidies buiten het debat te laten. Kritiek op de taal van de kunstwereld wordt geïnterpreteerd als kritiek op kunstenaars of het begrip kunst zelf. Zij zou generaliserend zijn en niet op feiten berusten. Welnu: de voorbeelden betroffen bestaande teksten over beeldende kunst, omdat juist die sector relatief zwaar wordt getroffen door bezuinigingen – toeval of niet. En dat zes van de tien Nederlanders achter de cultuurbezuinigingen staan, blijkt uit onderzoek (van Maurice de Hond; NRC, 3 juli).

De een meent dat de Taaldokter die wartaal wijt aan de kunstenaars zelf; hij klaagde echter juist degenen aan die verantwoordelijk zijn voor die vage bijschriften, brochures en websteksten. En waar komt de wetenschap vandaan dat de meeste beeldend kunstenaars dyslectisch zijn? Is daar onderzoek naar gedaan? Trouwens, al wás dat het geval: dat is hoogstens een excuus voor lees- en spelproblemen – niet voor bewust opgeblazen wartaal en gebrekkige argumentatie.
De ander schrijft: ‘Maar al te graag steunen dit soort figuren de bezuinigingen op kunst van dit minderheidskabinet’. Hoe hij dat uit het betoog van de Taaldokter heeft kunnen halen is een raadsel – het is in elk geval een creatief staaltje exegese: een verklaring van de bezuinigingsdrift interpreteren als een pleidooi voor bezuinigingen. En nota bene een collega-taaladviseur suggereert dat de Taaldokter pleit voor een soort Henk-en-Ingrid-taaltje in de kunstsector omdat die ‘te moeilijk’ zou schrijven.
De drogreden van de stroman, heet dat soort verwijten in de retorica: een karikatuur maken van het standpunt van je opponent. De Taaldokter riep niet op tot het gebruik van tienwoordenzinnen en éénlettergrepige woorden, maar schreef dat de kunstwereld zichzelf met wartaal tekort doet – en een goed verstaander had daaruit kunnen opmaken dat hij die wereld een warm hart toedraagt.
Natuurlijk draagt achtergrondkennis bij aan begrip en waardering voor kunst. Maar ‘kunstspeak’, die werk van kunstenaars ‘contextualiseert’, zoals dat wordt genoemd, werkt averechts. Dat vindt de Taaldokter niet omdat hij gebrek aan kennis tot norm verheft, of omdat kunst uit hapklare brokken populaire eenheidsworst zou moeten bestaan. Nee: juist omdát hij informatie wil – maar dan wel graag wel in gewonemensentaal. Die teksten zijn namelijk niet bedoeld voor kunstenaars of curatoren, maar voor het publiek. Eigenlijk een kwestie van – excusez le mot – respect.
Zouden de briefschrijvers liever iets anders hebben gelezen? Net als de gewraakte teksten roepen hun reacties de vraag op: slordigheid of moedwil? De Taaldokter gaat er maar vanuit dat het onnadenkendheid en onnauwkeurig lezen was. Vaststaat dat de wens ‘kunstenaars moeten nog veel onbegrijpelijker worden’ niet alleen tamelijk kinderachtig is, maar vooral een waarschuwing mag zijn voor de vaagschrijvers in de kunstsector: with friends like these, you don’t need enemies.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *