Over de waarde van taalergernissen

Verkiezingen van taalergernissen suggereren enige representativiteit; in werkelijkheid vormen zij vrijblijvend divertissement voor de mierenneuker. Puristen, liefhebbers én journalisten zouden beter eens wat kritischer kunnen kijken naar de drogredeneringen, frames en eufemismen van politici.

Publieke top-tiens, canons, polls en verkiezingen – over zo ongeveer alles – mogen zich verheugen in toenemende populariteit. Zo bieden diverse taalverkiezingen de gelegenheid te stemmen op populaire of juist ‘verboden’ woorden en uitdrukkingen. Een bezigheid die, in bescheiden kring, veel belangstelling geniet. Helaas, want zo weinig waarde als de uitslagen hebben, zo breed worden zij vaak uitgemeten – hapklare lijstjes doen het nu eenmaal goed.

In 2006 stemden lezers van Het Parool voor ‘het mooiste Amsterdamse woord’ (achenebbisj), jaarlijks maken Onze Taal en Van Dale het ‘Woord van het jaar’ bekend (2009: ontvrienden), en elke maand reikt de Stichting Nederlands de ‘sof- en de lofprijs’ uit (om het Nederlands te bevorderen en het ‘oprukkende Engels’ tegen te gaan). Op internet is nu al ‘Ik heb zoiets van’ gekozen tot ‘vaagtaal 2010’ (www.vaagtaal.nl), en tot 1 december kunt u nog stemmen op uw ‘grootste taalergernis van 2010’ (www.irritantstewoord.nl).

Dergelijke ergernis-verkiezingen zijn vooral reclame voor de initiatiefnemers en een legitimatie van de ergeraars. Dat mag. Ergerlijker lijkt dat de uitslagen totaal niet representatief zijn (wat toch de bedoeling, of op zijn minst de suggestie is): slechts een klein deel van de taalgebruikers doet mee, en dan nog alleen de taalergeraars. Dat resulteert in tamelijk willekeurige lijstjes met enerzijds evergreens zoals een stukje, ik heb zoiets van, met alle respect en hun hebben, en anderzijds individuele ergernissen over de taal van de buurman of collega die het heeft over het nieuwe werken, mensenmens, of 2.0.

Kortom: gratuit divertissement voor de mierenneuker. Het enige wat die lijstjes illustreren is de toegenomen geconditioneerdheid van veel mensen om, zodra ze de kans krijgen en niet gehinderd door enige kennis van zaken, geheel vrijblijvend hun mening te geven.

Taalergernissen hoeven echter niet representatief te zijn om waarde te hebben. Een treffend verwoorde, degelijk onderbouwde ergernis kan helpen voorkomen dat individuele kromspraak de norm van een meerderheid wordt. Daarbij gaat het niet om de frequentie van een term of van de ergernis daarover, maar om de invloed van de gebruiker. Een enigszins gezaghebbend politicus (of, in komkommertijd, een iets minder gezaghebbende) hoeft zijn mond maar open te doen en geluid voort te brengen, of een tweet te versturen, en zijn woorden echoën in duizendvoud tot in alle uithoeken van het internet, de tv en de kranten.

Als die terminologie bol staat van de drogredenen (‘Op als-vragen geef ik uiteraard geen antwoord’), twijfelachtige framing (‘Bent u voor of tegen de ouderen van Nederland?’) en eufemismen (‘We hebben een adempauze genomen op het gebied van de loonvorming’), is een alerte criticus die zich lekker ergert meer dan welkom. Een jongetje, dat, optornend tegen een wind van woorden, de naaktheid van de keizer onthult, door te roepen: ‘Ja, dit is een als-vraag. Is daar iets mis mee? Wilt u geen antwoord geven? Dan lijkt het mij zinniger dit gesprek nu te beëindigen. Uiteraard.’ Iemand die ‘ombuigen’ consequent vertaalt als ‘bezuinigen’. Iemand die leest dat het kabinet ‘inzet op alternatieven voor dierproeven’, en vraagt: komen die alternatieven er? Of hoopt u dat alleen? Doet u er alles voor wat in uw mogelijkheden ligt? Of ‘spreekt’ u die ambitie zo’n beetje ‘uit in de richting van de burgers’?

Vrijblijvende, ludieke lijstjes met politiek-correcte ergernissen of hoogst particuliere irritaties – prima: ik irriteer me er niet aan. Maar laat al die puristen, liefhebbers én journalisten eens wat vaker kritisch kijken naar de invloedrijke taal van de overheid.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *