De Taaldokter kan nóg bevangen worden door onwillekeurige huiveringen wegens de gedachte aan lieden die spreken over hun ‘kinderwens’ – of, abstracter, ‘kinderwens’ in het algemeen, als was het verschijnsel waarnaar de term verwijst een ziekte, en iets wat iedereen zomaar moet pikken, en had de kinderbijslag niet al twee generaties geleden moeten worden afgeschaft – het kan altijd erger. Dat bleek toen hij tv-mastodont A. Knevel zonder blikken of blozen bij herhaling hoorde reppen van ‘doodswens’, daarmee verwijzend naar wat tot voor kort fraai eufemistisch ‘doodsverlangen’ heette.
‘Blij dat je er weer bent. Was je ziek?’
‘Neuh, beetje last van doodswens.’
Die constructies met -wens worden gevormd volgens een ‘hospitaliserend’, en, vreest de Taaldokter, productief procédé: het gaat om een vorm van ‘wens’, dus ja, je kunt er verder weinig aan doen. Overbevolking? Sorry, kinderwens. Somber? Sorry, doodswens. Benieuwd wanneer de eerste inbreker begint over zijn ‘geldwens’. Maar nu is het mooi geweest. Slaapwens.