Steeds vaker hoort de Taaldokter politici spreken over ‘de buurten’ en – minstens zo raadselachtig ‘de wijken’. ‘Wat ik zie in de buurten is…’ ‘In de wijken speelt veel…’ Zelfs hoorde hij al iemand over ‘In de buurten en de wijken…’
Buurten en wijken: het zijn een soort onbestemde maar zelfstandige entiteiten geworden, en het gebruik van deze woorden behoeft blijkbaar geen nadere toelichting. Of de sprekers willen ermee suggereren dat ze zelf wel degelijk ‘van de straat’ zijn, wat tegenwoordig een pre is – vergelijk: ‘bij mij in de buurt’.
‘Waar woon jij?’
‘In een Buurt.’
‘O jee.’