Leefbaarheid gaat ergens over

Leefbaarheid. Toen de Taaldokter het woord voor de eerste keer hoorde – het zal zo’n vijftien jaar geleden geweest zijn – vond het hij bijna net zo’n vaag begrip als ‘duurzaamheid’. En dat is er eigenlijk niet beter op geworden.

Volgens de driejaarlijkse leefbaarheidsbarometer van het ministerie van Binnenlandse Zaken staat ‘de leefbaarheid van wijken en buurten’ ‘hoog op de beleidsagenda’. Leefbaarheid zou ‘aangeven’ hoe bewoners hun leefomgeving ervaren: ‘Leefbaarheid gaat over hoe mensen de samenstelling van de bevolking in hun buurt waarderen, over hoe veilig men de buurt vindt, over hoeveel overlast en hinder men ervaart, over de kwaliteit van de woningvoorraad, over voorzieningen in de buurt en over de kwaliteit van de publieke ruimte’.

Definities met ‘gaat over’ zijn nooit de meest nauwkeurige. Boeken of films ‘gaan’ in meerdere of mindere mate ‘ergens over’, muziek al minder, maar iets als ‘leefbaarheid’?
– Waar gaat de leefbaarheid bij jullie over?
– Nou, vorige week ging de leefbaarheid nog over de veiligheid, maar deze week over de voorzieningen.
Onzin, natuurlijk. Leefbaarheid is iets. Of niet, natuurlijk.

Volgens de definitie van het Ministerie ‘gaat’ leefbaarheid’ eigenlijk overal ‘over’. Over de buurt, eigenlijk. Of over de wijk natuurlijk. Vraag mensen hoe tevreden ze zijn met hun omgeving en je krijgt dezelfde antwoorden als wanneer je vraagt naar ‘leefbaarheid’. Het suggestieve van vragen naar leefbaarheid is dat het ook de mogelijkheid van het tegenovergestelde impliceert: ‘onleefbaarheid’. Daar zit een zekere tijdgebonden overdrijving achter. Mensen zijn nogal snel geneigd ‘situaties’ ‘onleefbaar’ te noemen als op een hoek drie jongens rond een brommer staan.

Maar het raarste van het woord is wel dat het die ‘buurten’ en ‘wijken’ tot net zulke objecten degradeert als ‘eetbaar’ doet met ‘appel’.

Leefbaarheid. Eigenlijk gaat het nergens over.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *