Waarom is (nog) niet duidelijk, maar de woordvolgorde in constructies als de kleine rode stoel en de geweldige gedrongen jonge Nederlands-Marokkaanse baltovenaar ligt behoorlijk vast. Maar hoe zit dat met vuile vieze smerige stinkende visboer?
Betekenis bepaalt volgorde
Taalkundigen buigen zich al lang over de volgorde van de bijvoeglijke naamwoorden in constructies als die afzichtelijke grote rechthoekige oude grijze stalen schuit. Die is vergelijkbaar in uiteenlopende talen als het Hongaars, het Mandarijn en het Nederlands. En zij wordt niet bepaald door keiharde syntactische regels, maar door betekenis: volgens onderzoekers staan ‘subjectieve’ bijvoeglijke naamwoorden (schitterend, afgrijselijk) altijd verder af van het zelfstandig naamwoord dan ‘objectieve’, of woorden die meer ‘inherente’ eigenschappen van dat object beschrijven (roestvrijstalen, grijze).
Binnen dat spectrum, met aan de uiteinden enerzijds bijvoeglijke naamwoorden die een waardeoordeel weergeven en anderzijds stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden, staan kenmerken als omvang, vorm, ouderdom, kleur en herkomst. Die komen in zulke opsommingen nooit op de eerste of laatste plaats, en hebben ook onderling een vaste volgorde. Verwissel maar eens het eerste en het laatste bijvoeglijk naamwoord in de voorbeelden hierboven: dat komt heel geforceerd over.
Waar die kennelijk universele neiging vandaan komt? Dat is niet bekend, en daarover is het laatste woord nog niet gezegd.
Waardeoordeel krijgt nadruk
In het Nederlands krijgt dat meest veraf geplaatste woord nogal sterk de nadruk: die belachelijke overjarige zachtroze pitrieten stoel; de spreker drukt vooral een waardeoordeel uit, en in veel mindere mate iets over kleur of materiaal. Ook in de uitspraak krijgt dat eerste bijvoeglijk naamwoord de nadruk: kan de rest van de opsomming zachtjes voortkabbelend worden uitgesproken, om beláchelijk kun je niet heen. De ‘subjectieve’ eigenschappen krijgen dus meer nadruk dan de ‘objectieve’ of ‘inherente’, die sterker verbonden zijn met het zelfstandig naamwoord.
Vuile smerige visboer
Nu besteedde de Amsterdamse stadsomroep AT5 onlangs aandacht aan de ‘mopperoma’, een vrouw op leeftijd die vloekend en tierend door de stad trekt en regelmatig wildvreemden de vreselijkste verwensingen toeroept. Deze ‘Bep’ was zoek, en de omroep was naar de Albert Cuyp-markt getogen om te informeren of iemand wist waar ze zich ophield. De marktkooplui daar kenden haar wel. Een van hen vertelde dat zij haar op een dag elders in de stad zag lopen, net toen zij daar zelf toevallig met Frans de visboer stond te praten, beiden ‘in hun goeie goed’. O jee, had ze gezegd, daar komt die wandelende scheldkanonnade. ‘Niks aan de hand,’ zei Frans de visboer, ‘die herkent ons toch niet zo.’ Het kromme vrouwtje was ze inderdaad zonder op of om te kijken voorbijgeschuifeld, om even verderop halt te houden, met uitgesproken vuile blik om te kijken, en op de haar kenmerkende staccato-wijze te mitrailleren: ‘Ik had je wel gezien hoor, vuile vieze smerige stinkende visboer!’
De Taaldokter schoot hardop in de lach – en niet alleen vanwege die wat kinderlijke constructie met ‘had’ – maar vroeg zich tegelijkertijd af hoe deze opsomming te analyseren. Hier stonden alleen maar pejoratieve bijvoeglijke naamwoorden, maar toch waren ze niet inwisselbaar. Vuile en vieze konden misschien van plaats ruilen, maar bij smerige en stinkende werd dat al twijfelachtig, en smerige kon zeker niet van de plaats ruilen met vuile. Het leek echter niet onmogelijk om de twee woordparen van plaats te laten ruilen: iets als stinkende smerige vieze vuile visboer, kon dat niet? Stelden cadans en ritme hier eisen aan de woordvolgorde?
Hij is er nog niet uit, maar de glimlach speelt nog om zijn lippen.
vuile vieze smerige stinkende visboer
Het vrouwtje heeft gevoel voor alliteraties en assonanties, waarmee ze haar uitspraak meer kracht geeft. Stinkende moet logischerwijs naast vis staan. De drie eerste zijn voor de boer. Eén en twee zijn verwisselbaar, maar drie blijft beter staan, want sluit met zijn drie lettergrepen aan bij nr. vier. En ja, zo is er een goede cadans en een climax van lettergrepen. Drie jamben en twee dactylen, allemaal krachtige eerste accenten, ideaal voor een scheldpartij. Een natuurlijk literair talent, dat vrouwtje 🙂
Ik schreef jamben, maar bedoelde natuurlijk trocheeën 😉
Vanzelfsprekend.