‘Bent u gehuwd met en woont u niet duurzaam gescheiden van de natuurlijke moeder van bovenvermelde studerende? Zo nee, woont u met haar samen?’ De afgelopen jaren heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit soort teksten in overheidsformulieren herschreven. De Nederlandse Taalunie neemt het project nu over en kondigt zelfs een ‘bredere voorziening’ aan om de taal van de overheid te verbeteren. Dat is een kansloze missie, zolang het taboe op dwingende maatregelen niet wordt doorbroken.
Omdat weinig hardnekkiger is dan ambtelijke angst – en niet zelden regelrechte onwil. Men is bang op zijn woorden te worden ‘gepakt’, ‘doet het altijd al zo’ en hult inhoudelijke leegte in een wolk van woorden. Goed, de belangstelling voor verbetering leeft even op na een mediarelletje, als het opleidingsbudget op moet of als een wethouder ‘iets met taal heeft’ – maar de wezenlijke wil ontbreekt. Hoe dat komt? De arrogantie van de macht: de overheid heeft als monopolist in overheidstaal nu eenmaal geen concurrenten. Dus liggen schrijfwijzers te verstoffen in archiefkasten, is er een draaideurbeleid voor taaltrainers, worden functie-eisen aangepast, promoveren lijders aan dyslexie en schrijfangst tot beleidsschrijver, en blijven gemeenten, provincies en ministeries telkens zelf het wiel uitvinden.
Kan de Taalunie het tij keren? Dat valt te betwijfelen. Haar capaciteit is beperkt en haar werkterrein zeer breed (van onze spelling tot taaladviezen, literaire prijzen en de internationale positie van het Nederlands). Zij wil nu eerst gaan ‘inventariseren wat er is’. Dat de nodige expertise er allang is, bleek echter al tijdens haar eigen Taaluniedebat van 2008: onderzoeksresultaten, standaardteksten, schrijfwijzers, cursussen, keurmerken, websites, burgerpanels en ‘ludieke acties’. Het zou nu slechts moeten gaan om het opheffen van de versnippering in kennis en middelen. De voornaamste reden voor scepsis is dat de Taalunie wil ‘zoeken naar een effectieve manier om ambtenaren te motiveren om zulke hulpmiddelen ook te gebruiken’. Zij lijkt niet doordrongen van wat men ‘in het veld’ allang weet: zolang maatregelen vrijblijvend zijn, blijft het bij het incidenteel blussen van lokale brandjes en het nathouden van de ‘belendende percelen’.
Om de voortwoekerende veenbrand bij het vuur zelf te bestrijden is een structurele, dwingende aanpak nodig. En daarvoor moet het nog steeds heersende ambtelijke taboe op sancties worden geslecht. Combineer om te beginnen al die bestaande best practises in adequate voorschriften, trainingsprogramma’s én functie-eisen voor alle overheidslagen. Zet taalvaardigheid vervolgens consequent in als selectie- en beoordelingscriterium. Want waarom allerlei assessments organiseren, maar niet testen of iemand behoorlijk kan schrijven? En vooral: zorg dat onduidelijke taal consequenties krijgt; wie zich niet kan of wil houden aan de wettelijke plicht voor de overheid om duidelijke taal te gebruiken, zit op de verkeerde plek.