De Taaldokter dineerde bij het Amsterdamse restaurant De Kas. Er was geen kaart, maar in plaats daarvan doemde aan tafel bij voortduring een jongmens op (pogingen te ontdekken waar hij telkens vandaan kwam strandden; hij materialiseerde als het ware steeds aan tafel) dat een ellenlange monoloog begon over de mogelijkheden. Daarbij werden verkleinwoorden niet geschuwd. Sterker nog: élk gerecht bleek een ‘-tje’ te bevatten.
Zo was het voorgerecht voorzien van een ‘zoetje’, had het hoofdgerecht een ‘krokantje’, en telde het dessert maar liefst een ‘bittertje’ én een ‘pepertje’. Vragen of obertje iets zonder ‘zuurtje’ of ‘beetje’ had leek zinloos; er werd snel een bestellinkje geplaatst waarna hij zijn bekje hield. Gelukkig was het smaakje redelijk in orde.